Deze tentoonstelling van Narges Mohammadi (1993) is er zo eentje die je nooit meer vergeet. In de grillige kelderruimtes van Brutus word je verwelkomd door het ratelende geluid van een naaimachine. Iedere impact klinkt als een geweerschot dat door de ruimtes heen galmt, het geluidswerk heet dan ook ‘Lullaby of War‘. De hele tentoonstelling door zal het ritmische geluid je blijven achtervolgen.
Het eerste beeld dat je tegenkomt is zowel zaaltekst als werk in één. Het geeft context aan de tentoonstelling, die zich verder lastig laat duiden buiten het biografische om. Over het algemeen zijn strikt biografische tentoonstellingen niet zo boeiend, het kan al snel verzanden in particuliere nietszeggendheid. Maar, dat is hier niet het geval. Mohammadi maakt duidelijk dat het niet alleen om haarzelf gaat, maar om ieder ander die de taal van armoede spreekt. In deze tekst wordt inhoudelijke belang van zand als materiaal benadrukt. Want naast de breekbare witte objecten van albaster zijn er spaarzaam aangelichte architectonische zandsculpturen. Ze doorbreken de ruimtes en geven een podium aan de albasten werken. Het zijn objecten die verwijzen naar het opgroeien in armoede, waarbij de naaimachine staat voor de liefdevolle moeder die probeert zelf kleding te maken voor haar kinderen. Ondertussen hoor je het oorverdovende geratel op de achtergrond doorklinken. In een andere hoek vind je een pop, een olielamp en eieren. De eieren symboliseren de keuze: of je de kip te eten geeft in de hoop dat er eieren uitkomen, of dat je zelf iets extra’s hebt om te eten.
Een andere ingreep zijn de bakstenen van meel en zand. Niet alleen werpen ze muren op waar ooit doorgangen waren, ze verwijzen naar het vermengen van zand met meel om het gewicht van meel te verhogen. Zo krijg je brood dat eigenlijk niet te eten is, maar in dat geval waarschijnlijk het enige dat er verkrijgbaar is. De film die achterin de ruimtes wordt getoond, laat ons zien hoe het zand en meel moeizaam (en poëtisch) van elkaar te scheiden zijn.
Achter deze muren vinden we een drieluik van grote sculpturale reliëfs op basis van foto’s. Helemaal lezen kunnen we deze objecten niet, je herkent de fotografische bron, maar echt duidelijk worden de beelden niet. Het lijken geënsceneerde familiefoto’s, er wordt namelijk duidelijk geposeerd. Wie het zijn en waarom de foto’s er zijn, blijft raadselachtig. Ze voelen voyeuristisch aan, ongemakkelijk.
En dat ongemakkelijke is eigenlijk wat de hele tentoonstelling ademt. Niet ongemakkelijk vanwege expliciete ellende, maar juist door de poëtische en suggestieve kracht van de werken. Het is een aangrijpend ensemble van werken die zowel persoonlijk zijn, als dat persoonlijke weten te overstijgen. Het is het soort werk dat je eigenlijk niet verwacht in deze ruwe, donkere en grillige ruimtes van Brutus, maar ik kan me geen andere plek voorstellen waar ze zo tot hun recht komen als hier.




















Deze tentoonstelling is nog tot en met 14 december te zien bij BRUTUS te Rotterdam.

Laat een reactie achter;