Museum Beelden aan Zee; Ryan Gander & Edgar Degas – Pas de Deux

Toen het sculptuur Petite danseuse de quatorze ans (1880–1881) in 1881 werd getoond, ontstond daar de nodige ophef over. Het wassen beeld werd beschouwd als vulgair en banaal. Van een […]

Toen het sculptuur Petite danseuse de quatorze ans (1880–1881) in 1881 werd getoond, ontstond daar de nodige ophef over. Het wassen beeld werd beschouwd als vulgair en banaal. Van een afstandelijke, geïdealiseerde vertaalslag in wit marmer was hier geen sprake. Dit brutale danseresje droeg een echte tutu, echte spitzen, echt mensenhaar en een zijden haarstrik. Met haar 98 cm is dit beeld van Degas niet het formaat van een echt meisje, die zou een stuk langer zijn, maar het voelt als een levensecht mensfiguur dat zo van haar sokkel kan afstappen.

In het oeuvre van Ryan Gander (1976) stapt ze van die sokkel af en komt tot leven – soort van. Door de jaren heen maakte hij een reeks van 22 sculpturen waarin telkens het meisje wordt getoond in relatie tot een witte sokkel en een blauwe kubus. De sokkel fungeert als verheffing van het kunstvoorwerp, en de blauwe kubus als een metafoor voor het hedendaagse kunstwerk: een ‘black box’ die, door het tonen als kunstwerk, betekenisvol zou moeten zijn. Een kunstwerk spreekt zelf niet, maar door onze interpretatie als toeschouwer omdat het in een museum getoond wordt, “spreekt” het ineens wel tot ons. In deze reeks werken wordt die aanname overigens ironisch ondergraven. Het meisje is soms verveeld, soms totaal uitgeput en soms juist gefascineerd door deze enigmatische kubus. Maar ook neemt ze het niet altijd even serieus. Enig venijn jegens de kubus is haar niet vreemd, in een geval wil ze een kleine kubus van de sokkel afschieten met haar vingers.

Tot leven komen de sculpturen van Gander nooit. In tegenstelling tot de versie van Degas zijn het bij Gander wel degelijk geïdealiseerde bronzen beelden – dus geen echte tutu’s, spitzen of haar, maar volledig vervaardigd uit brons en zijn de ogen lege zwarte gaten in haar oogkassen. Het is Gander er niet om te doen het sculptuur levensecht te maken, alsof ze als een Pinokkio tot leven komt, maar om het als concept, de idee van het sculptuur, tot leven te wekken als kunstwerk binnen de idee van kunst en een kunstinstelling.

Hoopvol kijkt ze door de ramen; één van de sokkels is bijvoorbeeld in het museumcafé geplaatst. In een ander sculptuur kruipt ze letterlijk uit een omgevallen sokkel, waarbij de randen van het MDF duidelijk zichtbaar zijn. In een ander werk houdt ze het enige tekstbordje van de hele tentoonstelling vast. De artificiële context van het kunstwerk wordt telkens benadrukt. We kijken naar een kunstwerk, net als het meisje naar een ‘black box’ die ons betekenis zou moeten geven. Maar hoe dan? Moeten we, net als zij in een van de sculpturen, het werk met onze handen kaderen om het te kunnen begrijpen?

Dan zijn de titels nog niet eens aan bod gekomen. Sommige hebben een poëtische connotatie, zoals het werk All things being equal, or, I’m with you, dat bestaat uit twee gespiegelde meisjes. Maar bij veel andere werken word je als toeschouwer met een kluitje het riet in gestuurd: Come up on different streets, they both were streets of shame, or, Absinthe blurs my thoughts, I think we should be moving on. Verwijst dit naar Romeo and Juliet van Dire Straits en het schilderij L’Absinthe van Degas? Of is dat allebei puur toeval? En wat moet je als toeschouwer daar dan mee? Ze zeggen veel en tegelijk heel weinig. Zo toegankelijk als de beelden zijn, zo hermetisch zijn ze tegelijk. Zo schuifelen de bezoekers ook maar door deze witte sokkels en blauwe kubussen heen. De ene met iets meer fascinatie of verveling dan de ander, net als de enigmatische sculpturen van Gander.

Uiteindelijk omhult een grote blauwe kubus als slotakkoord het echte ‘danseresje van veertien jaar’ van Degas. De échte is het overigens niet helemaal – van de bronzen versie zijn er bijna dertig bekend. Het wassen origineel is wel bewaard gebleven (collectie National Gallery in Washington), maar zou in slechte staat verkeren. Toch is het een levensecht sculptuur dat je brutaal aankijkt. Na al die bronzen, lege omhulsels van Gander kan het contrast haast niet groter zijn. Tegelijkertijd: is dit niet óók een blauwe kubus? Wat betekent dit sculptuur dan nu, meer dan honderd jaar nadat het voor het eerst getoond werd?

Wie slechts één danseresje van Gander ziet, zou kunnen denken dat het om een flauwe grap gaat – dat het het meisje, als het museum dicht is, vermoeid even van haar sokkel afdaalt om een sigaret te roken. Maar het is niet alleen een verveeld rokend meisje. Het is een rijkdom aan mogelijkheden over hoe we als bezoeker met een kunstwerk kunnen omgaan. Gefascineerd zijn, erom lachen, of huilen, of dodelijk verveeld raken. De tentoonstelling is, vreemd genoeg, tegelijk toegankelijk en conceptueel uitdagend, en ook conceptueel irritant. Het is een tentoonstelling die speelt – met zichzelf, met het kunstwerk, met de bezoeker, met het museum – en die óók voor de bezoeker een spel is. Een spel waarin alles mogelijk lijkt.

Deze tentoonstelling is nog tot en met 4 januari te zien bij Museum Beelden aan Zee in Scheveningen.